Vanuit Ghana is een container kokosnoten onderweg naar Nederland. Achter een dubbele wand zit 650 kilo marihuana verborgen. Bedoeld voor drugshandelaren uit Amsterdam. Het transport is georganiseerd door de Antilliaan H.P. Als officiële bestemming voor de container gebruikt hij een lege bv van een oude zakenrelatie uit Arnhem. De eigenaar van de bv -de fransman M.B.- is niet op de hoogte van de ware aard van de lading. De Antilliaan stuurt de afnemers van de container bij de Fransman langs om samen bij de bank het losgeld voor de container te betalen.
Dan gaat het mis. Door stakingsdreiging in de Rotterdamse
haven moet het schip uit Ghana uitwijken naar Antwerpen. De
CID-Schiphol besluit de Belgische autoriteiten te informeren
over de lading marihuana, zodat de container zo onopvallend
mogelijk in beslag genomen kan worden. Omdat de identiteit van
de informant bekend dreigt te raken in het criminele milieu
verzoekt de CID de Belgen geen verder opsporingsonderzoek in
te stellen.
De Antilliaan is in paniek en gaat op dezelfde dag langs bij
de Fransman. Hij vertelt hem over de drugs en dat de politie
ervan weet. Een week later staan de afnemers van de hasj boos bij de
Fransman op de stoep. Hij moet mee om de container op te
halen. B. weigert dit en doet dezelfde dag nog aangifte van
bedreiging en valsheid in geschrifte. Adjudant Buil van de
Arnhemse politie belooft het verhaal over de container met
drugs door te geven aan de CRI in Den Haag.
Dit verhaal speelt zich af in 1985. Vandaag de dag lijkt deze gang van zaken niet zo onwaarschijnlijk. Een criminele burger- informant die een drugstransport organiseert. Het gebruik van een lege bv als frontstore - zonder medeweten van de eigenaar. Een zending drugs die wordt weggetipt. De vraag is wat er was gebeurd als de container gewoon in Rotterdam gelost zou zijn. Had de lading 'gecontroleerd afgeleverd' moeten worden? Of was het een proefzending om de route uit te proberen?
Wie tien jaar geleden opperde dat de DEA in Nederland
drugstransporten organiseerde, werd niet serieus genomen.
De Franse zakenman uit dit verhaal had het tij niet mee.
Michel Bosio heeft altijd geroepen dat zijn bedrijf begin
jaren tachtig is gebruikt voor doorvoer van drugs. Zijn
eigenzinnige aanpak en zijn koppige opstelling zorgden dat hij
al snel bekend stond als lastpak en querulant.
Verschillende onderzoekscommissies kregen de waarheid niet
boven tafel. De Tweede Kamer vond het geheimhouden van de
identiteit van de informant, de Antilliaan H.P. uiteindelijk
belangrijker.
Dat de voormalige zakenrelatie van Bosio, de mysterieuze DEA-
informant en de organisator van het drugstransport één en de-
zelfde persoon waren, mocht niet hardop gezegd worden.
Na het Rapport van Traa lijkt het tij gekeerd. Paul Rosemöller - destijds lid van de parlementaire onderzoekscommissie- vindt het een overweging waard de Bosio-zaak te heropenen. 'Omdat je met alle wetenschap die je nu hebt over overheid, politie, informanten en drugs meer te weten zou kunnen komen als wij daarover vier jaar geleden wisten.' zei het Groen Links Tweede Kamerlid vorige week in EO-Tijdsein.
Was het kokosnotentransport een voorloper van de Delta-
methode?
Ook de afwikkeling van de Bosio-zaak vertoont veel
overeenkomsten met de IRT-affaire. Verschillende diensten die de
verantwoordelijkheid op elkaar afschuiven. Veel
politiemensen met geheugenverlies. Een minister van Justitie die
door zijn ambtenaren niet goed op de hoogte wordt
gehouden. Een Hirsch Ballin die het parlement niet naar
behoren inlicht, en met aftreden dreigt. En een Tweede Kamer die,
om Van Traa te citeren, van niks weet en niet verder vraagt.
Dit klopt niet. Peter Lankhorst van Groen Links ontdekt via
vragen in het Belgische Parlement dat de container al
inbeslaggenomen op moment dat Bosio aangifte deed. Dat
gebeurde een week eerder om precies te zijn. De
Verzoekschriftencommissie concludeert: Hirsch Ballin heeft de
Kamer 'niet naar behoren ingelicht'. De minister van
Justitie is hierover zo kwaad, dat hij intern met aftreden
dreigt.
In het debat op 30 oktober 1991 geeft hij tekst en uitleg.
Hirsch Ballin beweert dat ook hij pas na de vragen in het
Belgische parlement te horen had gekregen dat de tip over de
container van de DEA-informant afkomstig was. Overigens houdt de
minister vol dat er geen enkel verband is tussen Bosio en de
inbeslaggenomen container.
De Kamer accepteert deze uitleg, maar besluit dat de affaire
Bosio nu echt tot op de bodem moet worden uitgezocht. Een
parlementaire onderzoekscommissie gaat samen met de
Rijksrecherche een fact-finding onderzoek doen 'naar de
betrokkenheid van de Nederlandse overheid met het bedrijf van
Bosio in het algemeen en de relatie Bosio - Container met
marihuana - Overheid in het bijzonder'
Dit onderzoek vindt plaats onder verantwoordelijkheid van
procureur-generaal, mw. W. Sorgdrager, fungerend als directeur
politie.
Een half jaar later is het rapport klaar. De conclusie luidt
wederom: er zijn geen aanwijzingen voor een relatie tussen de
drugs in Antwerpen en het bedrijf van Bosio. Het enige verband
is dat een voormalige zakenrelatie hem heeft gevraagd zijn bv te
gebruiken.
Uit het Commissierappport blijkt dat de tip over de container
afkomstig was van de DEA-informant en dat de liaison-officier van
de DEA hierover nog enkele keren aanvullende informatie heeft
doorgegeven. De Rijksrecherche stelt desalniettemin dat "niet
gebleken is dat de DEA sturing heeft gegeven aan de wijze waarop
deze zaak werd behandeld."
De bescherming van de identiteit van deze informant was van
doorslaggevend belang voor de afwikkeling van de container-
affaire. Hoewel de rol van de informant daardoor niet tot in
detail kon worden onderzocht, eindigt het Rapport met een aantal
aanbevelingen buiten de directe taakopdracht.
De Commissie wil meer informatie over de verhouding tussen de DEA
en Nederlandse diensten, en de controle hierop. Verder is de
Commissie geïnteresseerd in de positie van informanten en hun
mogelijke betrokkenheid bij criminele activiteiten.
Wat wisten de Nederlandse autoriteiten hier van?
De Onderzoekscommissie concludeert op basis van het
Rijksrecherche-onderzoek:
"De contacten van de CID van de Dienst Luchtvaart RP met de DEA
en de Belgische autoriteiten verliepen rechtstreeks. Uit het
onderzoek is niet gebleken dat tussen de Dienst Luchtvaart RP en
de CRI over deze zaak contact is geweest."
Deze conclusie is regelrecht in tegenspraak met wat de betrok-ken
agenten van de CID Schiphol verklaarden tegenover de
Rijksrecherche.
M.H. Schuckman, CID-coördinator: "In die tijd was er in hoge
frequentie contact met diverse personen van de Verdovende
Middelen Centrale van de CRI. Het was toen gebruikelijk dat zaken
als de onderhavige container aan de CRI werd gemeld. Meestal
gebeurde dit mondeling, hetzij telefonisch, hetzij tijdens een
bezoek door een van de rechercheurs aan onze
afdeling."
Ook de chef CID, G.J. Kamp en G. Piening, runner van de
informant in kwestie vertellen dat de mensen van de CRI
vrijwel dagelijks over de vloer kwamen.
Bij de CRI is echter helemaal niets terug te vinden over de
Belgische container. Alle medewerkers lijken de zaak te zijn
vergeten als de Rijksrecherche er naar vraagt.
Gerrit de Gooyer bijvoorbeeld, toenmalig hoofd Verdovende
Middelen Centrale, kan zich "totaal niets herinneren van een
container met hasj in de haven van Antwerpen". Hij acht het zelfs
"hoogst onwaarschijnlijk" dat hij ooit contact heeft gehad met
de heer Buil van de politie Arnhem.
A.A.C. Kops verklaart over de fax die de politie Arnhem aan de
CRI stuurde met het verhaal van Bosio over de container, dat hij
aan die zaak geen enkele herinnering heeft: "Het feit dat die fax
aan mij was gericht houdt niet automatisch in dat ik die
aangelegenheid ook heb behandeld."
Het slechte geheugen van politiemensen komt ons sinds de Van
Traa-verhoren niet geheel onbekend voor.
De leden van de Parlementaire Onderzoekscommissie moèten deze
verslagen van de Rijksrecherche hebben gelezen. Ook voor
andere parlementariërs was deze informatie beschikbaar.
Het eindrapport is op zijn minst onvolledig te noemen.
Maar de Tweede Kamer is vol lof over de verrichtingen van de
Onderzoekscommissie. Geen woord over de discutabele positie van
Parisius c.q. de informant. De rol van de DEA komt niet aan de
orde. Inhoudelijke vragen worden -voor zover gesteld-niet
beantwoord.
Aan de vooravond van dit debat onthult Liberation-
correspondent Sylvain Ephimenco in NRC-Handelsblad een
vertrouwelijke nota van het Ministerie van Justitie. In die nota
staat met zoveel woorden dat 'de informant inderdaad Parisius is
geweest.'
Het PvdA-Kamerlid Piet Zijlstra is bijzonder ontstemd over het
feit dat de naam van de informant over tafel is gegaan. Hij is
bang dat politie en justitie daardoor in de toekomst minder open
zullen zijn naar de Kamer. Zijlstra tijdens het debat: 'Het
betekent dat de Kamer minder goed haar werk zal kunnen doen in
voorkomende gevallen.'
Er is meer. Deze geheime nota van de afdeling Staats- en
Strafrecht is gedateerd op 16 oktober 1992. Dat betekent dat
minister Hirsch Ballin door zijn ambtenaren op de hoogte is
gebracht van de rol van Parisius, vier weken vòòr de Tweede Kamer
besloot tot het instellen van de parlementaire
onderzoekscommissie.
Alle leden van de Commissie hadden de nota in hun bezit, maar
niemand maakt melding van deze cruciale informatie.
Herbert Jan Parisius reageert vanuit zijn geheime
verblijfplaats in de Verenigde Staten aanvankelijk vol
ongeloof op het bericht dat zijn naam bekend is geworden in het
Bosio-debat.
Later zegt hij berustend: 'Ik ben er niet slecht uitgekomen,
financieel. Ik heb de rol van zondebok op me genomen, door mijn
mond te houden.' Parisius heeft geen behoefte aan verdere vragen:
'Als ik nog wel eens een job heb, is dat van
overheidswege. Dus u begrijpt mijn positie. Maar ik zou u dingen
kunnen vertellen...'
In de Bosio-zaak zijn veel vragen blijven liggen. Ook in het
rapport van Traa blijkt de samenwerking met buitenlandse
diensten een ondergeschoven kindje.
Met oog op de komende discussies over opsporingsmethoden kan het
geen kwaad de bijzondere aanbevelingen van de Commissie-Bosio nog
eens te herhalen.
De Commissie verzoekt de regering haar nader te informeren
omtrent:
"a. de relatie tussen Nederlandse justitiële en politiële
instanties en de DEA, de terzake gemaakte afspraken en de wijze
waarop hierop toezicht wordt uitgeoefend;
b. de positie van informanten, de reikwijdte van hun
bescherming, de gevolgen van de mogelijke betrokkenheid bij
criminele activiteiten."
Mocht het tot een heropening van de Bosio-zaak komen, dan moet
ook België niet vergeten worden.
Daar werden in juni 1993, een half jaar na de afronding in de
Tweede Kamer, vragen gesteld door het Agalev Kamerlid Hugo van
Dienderen. Hij vroeg de Belgische minister van Justitie naar de
controversiële drugsvangst in 1985 en wilde weten welke Belgische
diensten daarbij betrokken waren. Hij vroeg ook van wie de tip
afkomstig was, of het klopte dat op verzoek van een Nederlandse
dienst is afgezien van verder opsporingsonderzoek. Tot slot wilde
van Dienderen horen wat de aanleiding was voor onderlinge
conflicten hierover binnen de Belgische politie- en
justitiewereld.
Het antwoord van de minister liet lang op zich wachten.
Het klopt
dat er op 28 oktober 1985 beslag werd gelegd op 650 kg. marihuana
verstopt in een container kokosnoten.
De minister zegt verder: 'Gezien het geheim karakter van het nog
hangende gerechtelijk onderzoek en de kiesheid van de zaak is het
mij niet mogelijk meer informatie te geven over die zaak.'