Waarom zijn grote bedrijven steeds weer onderwerp van
maatschappelijke actie? En waarom lijken ze niet in staat daar
iets aan te doen?
Een Amerikaans public affairs handboek vat het antwoord
op deze vragen in één zin samen:
Ignorance gets them in trouble; arrogance keeps them
there.
Maarten van Riemsdijk kwam in zijn proefschrift Actie of
Dialoog tot dezelfde conclusie. Hij onderzocht het verloop
van de acties tegen Procter & Gamble, Nestlé en
Shell en ontdekte een vast patroon in de reacties. De drie
bedrijven probeerden de relevantie van maatschappelijke
ontwikkelingen zo lang mogelijk te ontkennen, de problemen
werden te lang genegeerd. De ondernemingen bleken steevast pas
bereid tot een gesprek met actievoerders als het te laat was.
Deze tactiek van negeren komt volgens van Riemsdijk voort uit
een onvermogen te communiceren op een ander niveau dan dat van
geld en economische belangen. Ondernemingen reageren pas als
er eisen gesteld worden die financieel of anderszins schade
opleveren. Dat is duidelijke taal. Voor praten is het dan te
laat. In Actie of Dialoog zoekt van Riemsdijk naar een
uitweg uit deze vastgeroeste verhoudingen.
Enthousiast begonnen aan het aantrekkelijk vormgegeven boekje: eindelijk iemand die iets verstandigs te melden lijkt te hebben over de betrekkingen tussen bedrijven die onder vuur liggen en actievoerende groepen uit de samenleving. De cases leken spannend, de onderzoeker niet geheel gespeend van maatschappelijk bewustzijn. De ontmaskering kan helaas niet uitblijven, ook deze studie laat de belangrijkste kwesties liggen. Wat niet in de vraagstelling past wordt niet onderzocht, anders komt het verhaaltje niet rond. Of zit er meer achter?
Maarten van Riemsdijk doceert sociale bedrijfskunde aan de Universiteit Twente. Zijn onderzoek valt binnen het programma Continuïteit van Organisaties, dat managementtools ontwikkelt voor continuïteitsbedreigende situaties. De keuze voor het ondernemingsperspectief als uitgangspunt ligt dan ook voor de hand. De vraag is hoe ver de identificatie met de onderzochte bedrijven kan gaan. Shell verkondigt bij voorkeur dat er nauwelijks schade is geleden door de boycot. Van Riemsdijk neemt dit standpunt over en besteedt geen aandacht aan de invloed van radicale acties op de houding van het bedrijf. Ook de maatregelen die Shell nam om de tegenbeweging te inventariseren komen amper aan bod. Kan een onderzoek dat Rara links laat liggen iets zinnigs zeggen over Shell in de anti-apartheidsstrijd?
De manier waarop Shell zich opstelde ten opzichte van
actievoerders vertoont grote overeenkomst met de andere door
Van Riemsdijk bestudeerde bedrijven, Nestlé en Procter & Gamble.
De acties tegen Shell kwamen in 1976 bepaald niet uit de lucht
vallen. De discussie over de rol van het bedrijfsleven stamt
uit de jaren zestig. Het regime in Zuid Afrika was in bepaalde
kringen al vanaf de Tweede Wereldoorlog verdacht.
Het bedrijf reageerde desalniettemin verrast en
verontwaardigd. Hoewel het apartheidssysteem formeel werd
afgewezen, bleef Shell de politieke betekenis van de eigen
aanwezigheid in Zuid Afrika ontkennen. Het concern
protesteerde tegen de ongenuanceerde opstelling van de
actievoerders, ze waren slecht geïnformeerd en
verdraaiden de feiten. Dat was reden voor het dreigen met de
rechter. Tegelijkertijd begon het bedrijf zich te verdiepen in
haar tegenstander om de kracht van de beweging te peilen.
Gehoor geven aan de eisen was uitgesloten en onmogelijk.
Die houding veranderde pas toen de aanhang zich uitbreidde.
Shell knoopte gesprekken aan met kerkelijk leiders, maar dat
leidde niet tot een 'redelijke oplossing' voor de boycot.
Acties bleken ook een symbolische component te hebben.
Pas na jaren kwam er een eind aan de problemen. Vanuit
ondernemersstandpunt was het op den duur verstandiger een
koers te varen die eisen van de actiegroepen benaderde. Voor
Shell lag het anders omdat het tij in Zuid Afrika zich ten
goede leek te keren. De formele afschaffing van de apartheid
haalde de angel uit de strijd.
Wie Actie of Dialoog leest, krijgt de indruk dat Shell
niet veel meer deed dan verbaasd en geërgerd reageren.
Maarten van Riemsdijk gaat nauwelijks in op de stappen die het
concern deed om actievoerders de wind uit de zeilen te nemen.
Shell liet in de Verenigde Staten een uitgebreid strategieplan
maken door het adviesbureau van Rafael Pagan. Het Neptunus-
rapport was een compleet vijfjarenplan om de boycot te
neutraliseren en zo mogelijk helemaal te beëindigen.
Pagan adviseerde Shell vooral te blijven praten met
invloedrijke kerkelijke groeperingen. Voornaamste doel was de
radicale leiders van de boycot te isoleren van de meer
gematigde achterban. Een organisatie van zwarte kerkelijk
leiders die zich tegen de boycot uitsprak kreeg
financiële steun en onderdak van Pagan.
Ook Nederlandse anti-apartheidsorganisaties kregen bezoek van
een speciale intelligence functionary van Pagan. Hij
deed zich voor als journalist en ondervroeg hen over hun
activiteiten, de financiering ervan en hun contacten. Deze
interviews werden nooit gepubliceerd, de banden bleven bij
Shell.
Op de dag dat het bestaan van het Neptunus-rapport onbedoeld
in de openbaarheid kwam, voerde Shell voor het eerst een
gesprek met vertegenwoordigers van Nederlandse kerken. Hoewel
deze stap precies paste in de lijn van het advies, vindt van
Riemsdijk het te ver gaan deze beleidswijziging aan Pagan toe
te schrijven. Shell Nederland heeft zich altijd gedistantieerd
van het Neptunus-rapport en van Riemsdijk is geneigd
woordvoerders van het bedrijf op hun woord te geloven. Dat
geeft soms een vertekend beeld.
Met wie sprak de onderzoeker? De top van Shell verleende de
universiteit geen medewerking. Het onderwerp lag nog te
gevoelig en bovendien is men bang dat het nog steeds niet
helemaal afgelopen is. Na Zuid Afrika dreigt Nigeria nu
strijdtoneel te worden. Maarten van Riemsdijk moest op eigen
houtje contact leggen met managers en voorlichters die
wél wilden praten. Dat waren voornamelijk mensen die de
periode dat Shell onder vuur lag hadden ervaren als een
spannende tijd. Hun enthousiasme gecombineerd met de gangbare
loyaliteit aan het bedrijf werkte kennelijk aanstekelijk. De
ruimte voor kritische vragen is klein.
Ook Shell Nederland bediende zich niet altijd van even
nette methodes. De omslag in de houding van Shell kwam toen
steeds meer steden zich uitspraken tegen Shell. In 1986 was er
in ruim tachtig gemeentes een anti-apartheidsmotie aangenomen.
In dezelfde tijd deed het Instituut voor Psychologisch Markt
Onderzoek een opiniepeiling over de aanwezigheid van het
Nederlandse bedrijfsleven in Zuid-Afrika. Enqueteurs vroegen
gemeenteraadsleden naar hun mening over terugtrekking van het
bedrijfsleven en de consequenties die dat zou hebben. Door de
vragen werd de suggestie gewekt dat het boycotten van Shell-
produkten door gemeentes wel eens illegaal zou kunnen zijn.
Volgens de begeleidende brief bij de enquête was de
opdrachtgever voor het onderzoek 'een groot bedrijf'. Dat het
om Shell ging krijgen de ondervraagden niet te horen.
Het peilen van de kracht van de tegenstander gebeurde niet
alleen door middel van marktonderzoek en enquêtes van de
afdeling public affairs.
Het in kaart brengen van de actievoerders was typisch een taak
van de bedrijfsbeveiligingsdienst. Shell heeft dat serieus
aangepakt.
In de tweede helft van de jaren tachtig werd het voormalig
hoofd van de Plaatselijke Inlichtingendienst (PID) weggekocht
bij de Amsterdamse politie. De nieuwe chef security,
Erik van der Veer, kon bij het opstellen van risico-analyses
altijd een beroep doen op zijn voormalige collega's bij de CRI
en de Binnenlandse Veiligheidsdienst.
En er valt nog wat te leren van deze samenwerking zegt hij,
geïnterviewd door Bob Hoogenboom in diens boek Het
Politiecomplex. Van der Veer wijst erop dat dreigingen die
politiek gezien geen hoge prioriteit hebben, commercieel een
enorme impact kunnen hebben: "De inschatting door de BVD van
economische en commerciële risico's is niet altijd
aanwezig. Wij kregen een telefoontje dat een bruggetje in de
Botlek zou worden geblokkeerd. Het belang daarvan werd
onvoldoende ingezien. Vrijwel al het olietransport over de weg
moet daar overheen. Binnen vier uur zou Schiphol zonder
kerosine staan. De internationale blamage en commerciële
schade zou gigantisch zijn (...) Wij hebben duidelijk een
opvoedkundige en voorlichtende functie in deze".
Actie of Dialoog besteedt geen aandacht aan de invloed
van deze samenwerking op de houding van Shell. Van
Riemsdijk: "Er wordt altijd verondersteld dat bedrijven als
Shell complete inlichtingendiensten hebben, maar ik heb daar
nog nooit bewijs van gezien. Voorwaarde voor een proefschrift
is dat het gebaseerd is op feiten. Uit die praktische
overweging heb ik het weggelaten, ik kan er geen zinnig woord
over zeggen."
Natuurlijk was het zonder toestemming van de directie moeilijk om door te dringen tot de burelen van de intelligence unit. Maar als van Riemsdijk daadwerkelijk op zoek was gegaan, had hij ze wel gevonden. Een veel belangrijker reden dit onderdeel niet op te nemen ligt in de afbakening van het actiewezen. In het reguliere circuit gebeurde weinig geheimzinnigs, het Komitee Zuidelijk Afrika meldde acties altijd keurig vantevoren aan bij Shell. De intelligence op dit gebied stelde volgens van Riemsdijk weinig voor. Naast de reguliere organisaties met een brede achterban onderscheidt de onderzoeker een veel kleinere en meer geïsoleerde groep die onder andere slangen doorsneed bij benzinestations. Voor het gemak plaatst hij de slangensnijders op één lijn met de Rara, en daar laat van Riemsdijk zich niet mee in: "Jongens die bereid zijn bomaanslagen te plegen, zijn voor mij terroristen. Als ik dat had moeten onderzoeken had ik ondergronds moeten gaan." De confrontatie met wat hij daar allemaal had kunnen tegenkomen - teveel praktijken die het daglicht niet verdragen- ging van Riemsdijk liever uit de weg.
Zelfs volgens van Riemsdijks eigen theoretisch concept is het eigenlijk onmogelijk de veranderende houding van Shell te bestuderen zonder radicale acties in het onderzoek te betrekken. Vernielingen en brandstichtingen zorgden voor aanzienlijke schade. Eén van de conclusies van Actie of Dialoog is nu juist, dat bedrijven zich pas aangesproken voelen als ze direct in de portemonnee worden getroffen. Ondernemingen wijzigden hun beleid niet omdat ze overtuigd raakten door inhoudelijke argumenten. Ze deden dat alleen als actiegroepen voldoende macht verwierven om verandering af te dwingen.
Van Riemsdijk verklaart dat met de theorie van Habermas.
Ondernemingen bewegen zich in een wereld die essentieel
verschilt van die van actiegroepen, de samenleving als geheel.
Ze zijn actief op het gebied van de economie waar alles draait
om geld. Rationele overwegingen bepalen het handelen en het
eigenbelang staat voorop. De samenleving als geheel
reproduceert zich kort gezegd via de taal. Het uitgangspunt is
communicatie. Waarden en normen liggen niet vast, ze zijn
juist principieel bespreekbaar.
Actiegroepen probeerden aanvankelijk kwesties te
bediscussiëren. In haar eerste contacten met Shell had de
Wereldraad van Kerken wel degelijk oog voor economische
overwegingen. Het belang van Shell om in Zuidafrika te
opereren werd erkend. De vraag was of het bedrijf in
het land zelf iets kon doen om het lot van de zwarte bevolking
te verbeteren. Deze houding bood ruimte voor overleg, maar dat
kwam er niet van door de afwerende houding van de onderneming.
Daarna versmalt het perspectief: wie niet horen wil moet
voelen. De eisen worden eendimensionaal en de nuances
verdwijnen. In zekere zin laten actievoerders zich uit
strategische overwegingen de taal van het geld opleggen. Met
als groot verschil dat de achterban geen boodschap heeft aan
de economische belangen van de onderneming. En dat maakt
acties potentieel gevaarlijk. Een vanzelfsprekende rem -zoals
die van het eigenbelang bij vakbondsacties- ontbreekt.
Geld en macht moeten het pleit te beslechten, schrijft van
Riemsdijk.
De Steenkolen Handelsvereniging was een van de eerste
bedrijven die, na een serie Rara-aanslagen op filialen van de
MAKRO, haar belangen in apartheid verkocht. In het kielzog van
de SHV verlieten meer bedrijven Zuid Afrika, zoals Forbo-
Krommenie, Pierson, Heldring & Pierson en Nationale
Nederlanden. Ze vertrokken met stille trom, uit angst voor
aanslagen op Nederlandse vestigingen maar zonder te willen
bekennen toe te geven aan de dreiging van geweld.
De macht van de Rara valt niet te ontkennen, de aanslagen
waren fundamenteel voor de verandering van de sfeer. Was dat
geen factor van betekenis in de opstelling van Shell? Van
Riemsdijk: "Natuurlijk heeft Rara invloed gehad. Hun acties
waren voor veel bedrijven buitengewoon bedreigend. De
timing was echter buitengewoon slecht. Shell kreeg het
ijzersterke argument in handen dat het klimaat gewelddadig was
geworden door de Rara-acties. Daarmee kon Shell in
één klap van boosdoener verworden tot
voorvechter van de westerse vrijheid."
Van Riemsdijk is ervan overtuigd dat de belangrijkste reden
voor de omslag van Shell niets met de Nederlandse verhoudingen
te maken heeft. De kentering vond plaats in Zuid Afrika. Na de
afkondiging van de noodtoestand in 1985 verslechterde de
situatie zozeer dat multinationale bedrijven niet langer
konden achterblijven in het uiten van kritiek. Van Riemsdijk:
"Twee weken na de beroerte van president Botha had zijn
opvolger De Klerk de hele top vervangen. Shell doet dan als
nieuwe voorzitter van de Zuidafrikaanse Kamer van Koophandel
een statement de deur uit dat het afgelopen moet zijn
met de apartheid. Zo snel gaan de veranderingen!"
Zijn betrokkenheid bij het bedrijf speelt hem parten. Van
Riemsdijk bagatelliseert de invloed van harde acties, maar
onthult even later dat er veel meer is vernield en afgebrand
dan ooit naar voren is gekomen. "Shell heeft dat voor een
belangrijk deel uit de publiciteit gehouden. Wel is bij
Justitie nadrukkelijker aangedrongen snel maatregelen te
nemen." Deze onthulling maakt de constatering dat vernielingen
van geen enkel belang waren voor de koers van Shell nog minder
aannemelijk. Nadere analyse van deze opvallende
tegenstrijdigheid valt echter buiten dit onderzoek. De vraag
wat hierin precies de rol is geweest co-promotor dr. A.F.
Brand blijft onbeantwoord. Brand is naast professor aan de TU
Twente tevens tweede man onder Fentener van Vlissingen in de
top van de Steenkolen Handels Vereniging.
De overeenkomst tussen de onderzoeker en de ondernemingen is
frappant. Van Riemsdijk verwijt bedrijven dat ze weigeren in
te gaan op problemen die niet in hun straatje passen. Zelf wil
hij zich niet bezighouden met de invloed van radicale acties
omdat dat niet met zijn doelstelling strookt. Van Riemsdijk:
"Belangrijkste reden dat ik de Rara niet behandel: ik ben op
zoek naar actie of dialoog. Oftewel: hoe zijn acties te
voorkomen. Met dit segment van het actiewezen is een gesprek
uitgesloten. Zij zijn uit op beëindigen van
kapitalistisch uitbuitingssysteem, niet op dialoog."
De ruimte die bedrijven krijgen in de samenleving moet niet
bepaald worden door acties, dat levert volgens van Riemsdijk
teveel risico's op. Maatschappelijke weerstand dient voorkomen
te worden. Van Riemsdijk ziet meer in een tijdige aanpassing
van het beleid. De beste strategie is problematische issues in
een vroeg stadium ter discussie stellen, in een eerlijke open
dialoog met alle maatschappelijk betrokkenen op initiatief van
het bedrijfsleven. "Na dialoog kan acceptatie en implementatie
van controversiële of moeilijke produkten en
produktieprocessen makkelijker verlopen."
De dialoog van van Riemsdijk schept verplichtingen. De
uitkomst is bindend, voor beide partijen. Het gesprek is uit
op consensusvorming en de maatschappij moet het vertrouwen
hebben dat er wat met de kritiek gedaan wordt. De sanctie
blijft dezelfde als voorheen: afbreken van de dialoog betekent actie.
Maar hoe komt het zover? Moet het de verantwoordelijkheidszin
van het bedrijfsleven ons redden? Van Riemsdijk: "Bij de
promotie werd het zo gevraagd: 'Als nou iemand bij Shell
twintig jaar geleden jouw boek gelezen had (zonder de
Shell-case) en ze waren de Zuid Afrika-problematiek
tegengekomen, was het dan anders gegaan?' Het antwoord is
natuurlijk: je moet eerst iemand hebben die vindt dat het
anders móet. Ik bied een mogelijkheid voor hen die het
anders willen."
Bij de nu onderzochte giganten is de neiging tot politiek
verantwoord handelen ver te zoeken. Zelfs de dreiging van
potentiële acties of financieel verlies blijkt niet
voldoende aanleiding voor een wezenlijke koerswijziging. Gaat
u niet teveel uit van vertrouwen in de maatschappelijke
intenties van ondernemingen? Van Riemsdijk: "Ik ga zelfs nog
een stapje verder. Het is maar de vraag of bedrijven in staat
zijn zich los te maken uit het keurslijf van economisch-
rationeel handelen. De structuur die een onderneming nodig
heeft om te functioneren en te overleven, roept tegelijk juist
acties op. Om uit die impasse te komen, moet een bedrijf haar
manier van denken en doen loslaten. Dat zou betekenen dat de
zaak inefficiënt wordt en dat is onmogelijk. Strikt
doorredenerend met Habermas moet ik zeggen: de kans dat dat
gebeurt is nul."