|
| ||
|
| ||
|
2 Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 16 december 1999 Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de schriftelijke vragen van - de leden Kant en Poppe, kenmerk 2990001270, mij toegezonden bij brief van 21 oktober 1999, en DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, A. Peper Antwoord op vragen van de leden Kant en Poppe (beiden SP) over BVD-onderzoek naar milieuactivisten (ingezonden 20 oktober 1999) nr. 2990001270 Vraag 1.
Ja. Vraag 2.
De politie heeft geconstateerd dat verschillende acties werden gevoerd tegen de aanleg van de Betuwelijn. Bij deze acties heeft de politie de gebruikelijke begeleiding verzorgd. Uit politiële informatie blijkt dat mogelijk acties zullen worden gevoerd die zullen leiden tot het stilleggen van bouwactiviteiten. Dit zou betekenen dat de uitvoering van democratisch genomen beslissingen tot aanleg van infra-struc-turele werken zou worden belemmerd. Voorts zou dit betekenen dat door stillegging van de werkzaam-heden grote financiële schade zou worden geleden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit recente ervaringen met een actie bij het Sophiatracé, waardoor het werk aldaar voor een dag werd stilgelegd. Dit leverde een schade op van f 200.000,=. De politie-activiteiten zijn er in eerste instantie op gericht om dit soort acties - die in het algemeen inderdaad geweldloos verlopen - te voorkomen. Aangezien het hier een openbare-ordeaangelegenheid betreft, is het een taakaspect van elke betrokken burgemeester. De BVD heeft hierin vooralsnog geen taak. Vraag 3.
Hieronder wordt verstaan het vergaren van inlichtingen met betrekking tot mogelijke acties en het analy-seren hiervan. Het begrip «centraal» duidt erop dat wordt samengewerkt door verschillende regio-nale politiekorpsen. De activiteiten vinden lokaal op reguliere wijze plaats en dat zal ook zo blijven. Het coördinatiepunt is niet meer dan een verzamelpunt waar de vele lokale informatie wordt verzameld. De meerwaarde ligt in het ordenen en analyseren van de informatie. Op deze wijze wordt voorkomen dat in de 25 regionale politiekorpsen langs elkaar heen zou worden gewerkt, hetgeen teveel risico's met zich zou brengen. Wat betreft het inwinnen van informatie door de politiekorpsen wordt uitgegaan van het standpunt dat de Minister van Justitie en ik aan de Tweede Kamer hebben gezonden bij brief van 5 oktober 1999 (kamerstukken II 1999-2000, 25 232, nr. 18). Kort gezegd komt dit erop neer dat verschillende toepas-singsvormen van observatie en het inzetten van gesprekscontacten/informanten passen binnen het kader van artikel 2 van de Politiewet 1993. Vraag 4.
Men heeft geen specifieke groeperingen op het oog. De politie zal in beginsel elke groepering die voor-nemens is de bouwwerkzaamheden stil te leggen, kritisch volgen. Vraag 5.
Het initiatief is genomen door de desbetreffende regionale politiekorpsen en de plaatselijke bestuur-ders. Ik vind dat dit initiatief past binnen de taakstelling van de politie. Het voorkomen van verstoringen van de openbare orde is een prioriteit die constant aandacht verdient. Wat betreft de BVD verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoorden op vragen van het lid Oedayraj Singh Varma.
|