Groene Krijgers

Spionage bij Greenpeace

Gepubliceerd in Ravage nr 2, 2 februari 2001.


Een rare snijboon. Dat dacht lrene Bloemink toen ze in mei 1996 Manfred Schliekenrieder op bezoek kreeg. Zij werkte toen bij de buitenland-afdeling van Milieudefensie en had goede kontakten in Nigeria. Hij wilde van alles weten over de lopende akties tegen Shell, vanwege milieuvervuiling en mensenrechtenkwesties. 'Veel heb ik hem niet verteld', zegt Irene Bloemink nu, 'Ik kreeg zoveel journalisten over de vloer die hun informatie via mij kregen, ook Duitse en Engelse. Schlickenrieder vroeg niet echt door, dus kreeg hij niet veel te horen.'
En buiten dat: wat valt er in te brengen tegen iemand die onderzoek doet naar de praktijken van Shell in Nigeria om er een kritische film over te maken?

Manfred Schlickenrieder tourde door Europa, filmde protestakties en maakte aantekeningen bij vergaderingen. Hij interviewde vrienden van Ken Saro-Wiwa en kopstukken van de beweging. Het resultaat, de video over Shell "Business as Usual, de arrogantie van de macht", blijkt achteraf bezien slechts een bijprodukt van het hele onderzoek. Alles wat Schlickenrieder te weten kwam, werkte hij tot in detail uit voor het business intelligence bureau Hackluyt in London. Die stuurden de vertrouwelijke dossiers vol informatie door naar hun opdrachtgevers: multinationale ondernemingen.

De Zwitserse aktiegroep Revolutionaire Aufbau publiceerde onlangs een grote hoeveelheid buitgemaakte documenten op Internet (www.aufbau.org) die Slickenrieder ontmaskeren als volleerd spion. Hij blijkt al sinds het begin van de jaren tachtig alles wat zich links en revolutionair noemde te bespioneren, in coordinatie met inlichtingendiensten uit Duitsland en Italie. Schlickenrieder werkte lang nauw samen met Aufbau, maar werd de laatste tijd niet meer vertrouwd. Intensieve naspeuringen toonden aan dat zijn video- en documentatiecentrum, gruppe 2 genaamd, fungeerde als front voor een inlichtingennetwerk. Uit de documenten blijkt ook dat hij de afgelopen jaren steeds vaker werd ingezet door de geprivatiseerde geheim agenten van het Britse Hakluyt.

Halverwege de jaren negentig stond Shell van alle kanten onder druk. Greenpeace had in het voorjaar van 1995 op spektakulaire wijze het afzinken van het Shell booreiland de Brent Spar verhinderd. In november van dat jaar werd Ken Saro-Wiwa geexecuteerd door het dictatoriaal regime van Nigeria.
Steeds meer partijen vonden dat de oliegigant medeverantwoordelijk was voor zijn dood en die van acht andere Nigeriaanse aktivisten. Een spontane boykot van Shell deed de omzet in Duitsland met 80 procent kelderen. Zo kon het niet langer. Shell starte een PR-campagne met als inzet nieuwe business principles van openheid en betrouwbaarheid. Andere oliemaatschappijen waren als de dood dat zij het volgende slachtoffer van een campagne zouden worden.
Begin 1996 kwam Hakluyt in aktie. Dit bureau was een jaar eerder opgericht door voormalig medewerkers van de Engelse geheime dienst MI6, en pronkt met de namen van voormalige topmensen van Shell en BP in de raad van toezicht, respektievelijk Sir Peter Holmes en Sir Peter Cazalet. ‘The idea was to do for industry what we had done for the government’, zei de oprichter (en ex M16 agent) Christopher James vorig jaar tegen de Financial Times. Dat betekent: met conspiratieve methoden inlichtingen verzamelen - onder andere over Greenpeace.
Hakluyt huurde voor de Greenpeace klus Manfred Schlickenrieder (54) in die met zijn voorkomen -leren jas en schouderlange haren- nog het meest wegheeft van een jaren zestig aktivist. Zijn bedrijfje 'gruppe 2 film- en video produkties' had eerder documentaires gemaakt over de Italiaanse Rode Brigades en voormalige RAF-leden (‘Was aber waeren wir fuer Menschen..’') en hield archieven bij over militante groepen. Wie er achter dat bedrijfje schuilgingen bleef voor iedereen geheim. Om 'conspiratieve redenen' mocht alleen hij bekend zijn, maakte Manfred de linkse scene wijs: hij was het gezicht van een groep die ondergronds aktief was.Tegelijkertijd legde hij over zijn kameraden dossiers en kaartenbakken aan. De perfekte persoon dus om de milieubeweging te onderzoeken, met de film over Shell als dekmantel.

Schlickenrieder maakte snel vorderingen. Hij benaderde organisaties en bedrijven die zich bezighielden met akties tegen oliemaatschappijen. Bij de stukken die Aufbau op Internet publiceerde zit een brief die hij in november 1996 schreef aan de Body Shop. Hij zegt dan al een aantal maanden bezig te zijn met onderzoek op het thema 'Shell in Nigeria/milieuvervuiling/schending van de mensenrechten'. De Shell-film zou ook moeten gaan over de reaktie van het olieconcern op de internationale protesten en campagnes. Met de Body Shop wilde hij graag praten over hun inzet voor de Ogini’s. Hij schrijft hen dat het gesprek zou moeten gaan over ‘uw aktiviteiten tot nu toe en uw verdere plannen, over uw ervaringen met Shell en de reakties van uw klanten op uw engagement’.
Op vergelijkbare wijze kwam hij in Nederland terecht bij Milieudefensie, een contact dat hij weer gebruikte om zichzelf te introduceren bij het volgende target. Verder stonden de Duitse Groenen nog op zijn lijstje, net als het Duitse Ogoni comite, en de Organisatie van Niet-vertegenwoordigde Landen en Volken, de UNPO.
En Slickenrieder reisde naar Hamburg, om meer te weten te komen over de aktiviteiten van Greenpeace. Want Greenpeace was sinds de Brent Spar zoals gezegd voor de oliemaatschappijen een groot probleem geworden. Bedrijven als Shell en BP beraadden zich over te nemen stappen.

In 1997 stuurde Manfred Schlickenrieder meerdere rapportages naar London over 'de stemming bij de groene krijgers' zoals hij dat noemde. Onderwerp was de Greenpeace Campagne 'Atlantic Frontier' met als doel oliegigant BP te dwingen af te zien van nieuwe olieboringen op de Atlantische oceaan tot alle bestaande voorraden zijn opgebruikt. ‘Het was een campagne waar buitengewoon voorvarend en slim op werd gereageerd door BP’, herinnert Greenpeace woordvoerder Stefan Krug zich. ‘Achteraf bezien waren de oliemaatschappijen in die tijd wel erg snel op de hoogte van de plannen van Greenpeace.’
In mei 1997 weet Hakluyt beslag te leggen op 'een vers van de pers eerste exemplaar' van Putting the Lid on Fossil Fuels, een Greenpeace rapport dat de opmaat tot de BP-campagne had moeten worden. ‘Ik kan je (nog) geen kopie sturen want ik heb er zelf geen meer’, schrijft direkteur Mike Reynolds per email aan Schlickenrieder. Hij heeft zijn eigen exemplaar 'nog nat van de drukkerij' onmiddelijk doorgestuurd naar de opdrachtgever.
In diezelfde email, door Aufbau op Internet gezet, vraagt Reynolds of er bij Greenpeace wel eens is nagedacht over de juridische aspekten van akties als die rond de Brent Spar. Schlickenrieder krijgt de opdracht om na te gaan hoe Greenpeace op eventuele schadeclaims zou reageren.'Wat kan GP doen, om haar vermogen van het bankroet te redden? Ik wil graag de mening van jouw informanten daarover weten,' schreef Reynolds aan Schlickenrieder.
BP diende enige tijd later inderdaad een aanklacht in tegen Greenpeace en bracht de milieuorganisatie daarmee aan de rand van het faillisement.
Onze groene vrienden in Hamburg maken zich zorgen, schrijft Schlickenrieder in september van dat jaar. Ze zijn helemaal niet tevreden over het verloop van de BP-campagne tot dan toe. De betrokkenheid van de plaatselijke contactgroepen laat zeer te wensen over, het thema slaat niet aan. De pers laat het afweten, en zelfs de van huis uit Greenpeace gunstig gezinde media hebben nauwelijks iets opgepikt van al het materiaal dat hen is toegestuurd. De berichtgeving is oppervlakkig, er zijn nauwelijks achtergrondartikelen verschenen. De televisiejournaals maken weliswaar bijna uitsluitend gebruik van door Greenpeace vervaardigde beelden, maar daar blijft het bij: 6 seconden spotjes zonder verder uitleg.
Voor de ledenwerfcampagne niet onaardig, als publiciteit voor de BP-campagne echter ver beneden de maat, zou de betrokken campagne-leider Jan Rispen hebben geconcludeerd volgens Schlickenrieder.

Jan Rispen van Greenpeace is desgevraagd verbijsterd over de gedetailleerde kennis over wat er bij Greenpeace besproken werd . De discussies over de magere ontvangst van hun akties na de Brent Spar werden volgens hem in slechts zeer beperkte kring gevoerd.
Schlickenrieder schrijft in zijn bericht dat hij hierover met slechts twee betrokken heeft gesproken die vergelijkbare verhalen vertellen. Het combineren van die informatie was kennelijk al voldoende om te komen tot een betrouwbaar beeld.
Mike Reynolds weet zich Manfred Schlickenrieder in eerste instantie niet te herinneren, als hij daarover wordt opgebeld door de mensen van Aufbau. Nadat hem enige documenten zijn toegefaxt –zijn eigen email met de Greenpeace-onderzoeksopdracht gericht aan ‘Lieber Manfred’ en een nota uit 1997 voor dat onderzoek, voor 20.000 DM honorarium incl. onkosten zonder verdere specificaties ‘volgens afspraak op de gebruikelijke manier te voldoen’ – is zijn geheugen weer enigszins opgefrist.
Dan begint operatie damage control . Schlickenrieder heeft maar korte tijd voor ons gewerkt, een periode in 1996-1997, beweert Reynolds. Wie de opdrachtgever was, wil hij niet zeggen. Shell was het 100% zeker niet, en over BP doet hij geen uitspraken. Reynolds wil alleen bevestigen dat het een bedrijf betrof, dat in controversiele landen investeert en weten wil wat hen te wachten staat.
En dan heeft hij eigenlijk al teveel gezegd, want de privacy van klanten is heilig bij Hakluyt en bovendien staat met deze onthulling de reputatie van het bedrijf op het spel. De gedragscode van Hakluyt omvat een absoluut verbod op illegale praktijken en op dirty tricks, benadrukte mededirecteur Cristopher James vorig jaar in een van de zeldzame interviews over het bedrijf in the Financial Times. Het werk van Schlickenrieder speelde zich wat dat betreft af in een schemergebied. Hij gaf zich onder valse voorwenselen uit voor aktivist, voor documentalist van de beweging en hij zijn bedrijfje als videomaker was niet meer was dan een front voor zijn inlichtingenaktiviteiten.
Ook tipgeld betalen voor informatie is not done voor de heren, informatie waarvoor wordt betaald geldt als minder betrouwbaar dan vrijwillig doorgegeven inlichtingen. De firma heeft meer dan honderd associates onder contract, op wiens oordeel de directeuren blind kunnen varen. Daar zitten onderzoeksjournalisten bij, zakenmensen met pensioen, vrouwen van diplomaten en voormalige consultants. Ze zijn ‘intuitief, doortastend en zeer intelligent’, en ze kennen het land waar ze opereren door en door. Het werk bestaat vooral uit ‘het praten met de juiste mensen, en steeds meer contacten leggen’ zegt James, die vijf jaar geleden nog aan het hoofd stond van de MI6 afdeling met liasons naar het Britse bedrijfsleven.
In de twintig jaar dat Christopher James voor de Engelse geheime dienst buitenland werkte leerde hij een groot deel van topmanagers van Engelands belangrijkste bedrijven kennen. In ruil voor tips die hun voordeel konden opleveren ten opzichte van buitenlandse concurrenten, wist hij mensen over te halen inlichtingen te leveren over hun overzeese activiteiten, hoorde het blad Management Today twee jaar geleden. Na de Koude Oorlog stelde James voor deze rol van MI6 uit te bouwen.Toen dat mislukte, omdat anderen binnen de buitenlandinlichtingendienst bang waren beschuldigd te worden van economische spionage, besloot James voor zichzelf te beginnen.
In zijn kielzog vertrok een andere rijzende ster bij MI6. Mike Reynolds was de oprichter van de anti-terreurafdeling van MI6, was als zodanig jaren in Berlijn gestationeerd en werd later hoofd afdeling Midden Oosten Terrorisme van de Britse binnenlandse veiligheidsdienst MI5.
Hakluyt claimt nu een kwart van de FTSE top-100 bedrijven als klant te hebben. ‘We zijn geen consultants. Campagnes of strategien uit te denken is niet ons werk,’ benadrukte Michael Maclay van Hakluyt anderhalf jaar geleden in Leiden op een congres over politicologen in het bedrijfsleven. ‘We gaan er van uit dat bedrijven voor de hand liggende bestaande bronnen al hebben gecheckt. Wij baseren ons uitsluitend op de inschattingen van mensen die het betreffende land kennen en de elities, de bedrijven, de lokale media, de lokale milieubeweging kennen - kortom alle factoren die nodig zijn om belangrijke beslissingen te nemen.’
Voor iedere opdracht wordt een team van vijf of zes mensen samengesteld, die elkaar meestal niet kennen. ‘Ieder van hen krijgt een aantal vragen voorgelegd, en komt met zijn of haar eigen indrukken terug. Onbevooroordeeld door wie de opdrachtgever ook mag zijn, of wat Hakluyt zelf voor mening mag hebben,’ aldus Maclay, ‘Het is aan ons om daar een eenduidig rapport van te maken, want de klant moet wel antwoorden krijgen.’
Christopher James omschrijft in de Financial Times het produkt wat Hakluyt verkoopt als ‘de waarheid’.
Over de verhoudingen met hun werknemer is het bedrijf wat minder eerlijk. De uitspraken van Reynolds over de relatie met Schlickenrieder blijken in ieder geval geheel bezijden de waarheid.

Het onderzoek naar Greenpeace was niet het enige, en zeker niet het laatste dat Schlickenrieder voor de Engelsen deed. In 1996 begon hij met het in kaart brengen van verzet tegen Rio Tinto, de grootste grondstoffen en mijnbouwexploitant van de wereld (geschatte jaaromzet 4 miljard dollar). Dat blijkt uit een brief die Irene Bloemink van Milieudefensie in 1997 kreeg, een jaar nadat hij haar had bezocht voor de Shell-zaak. Schlickenrieder bleek onder andere bijzonder geinteresseerd in de situatie in Irian Jaya, waar Rio Tinto werd geconfronteerd met heftig verzet van de lokale bevolking tegen de exploitatie van de Freeport koper- en goudmijn vanwege milieuvervuiling en mensenrechtenschendigen in nauwe samenwerking met de Indonesische militairen. Het Rio Tinto-project liep zeker door tot in het voorjaar van 1999, want toen stuurde Schlickenrieder hierover nog maandelijkse afrekeningen naar Hakluyt.
De mensen van Aufbau ontdekten dat Schlickenrieder de afgelopen jaren bovendien nog verschillende gevallen van ecomische spionage, belastingvlucht en vijandige overname onderzocht voor de Britten. De betalingen van Hakluyt aan Schlickenrieder gingen door tot aan zijn ontmaskering. Het afgelopen jaar werd vanuit London tot drie keer toe 9000 DM overgemaakt naar Muenchen.
Irene Bloemink had in haar tijd bij Milieudefensie wel eens het vermoeden dat mensen onder valse voorwendselen om informatie kwamen. Ze is blij dat er in deze zaak duidelijke bewijzen op tafel liggen. ‘Het bedrijfsleven organiseert zich internationaal op allerlei manieren om zich te weren tegen critici. Het wordt tijd dat de milieubeweging zich realiseert wat voor invloed dat kan hebben op hun campagnes.’


(Zie ook www.aufbau.org)

 


Evel