De BVD heeft heel nadrukkelijk geen opsporingsbevoegdheden. Na
de oorlog lag de herinnering aan de Gestapo, de politieke
politie van de Duitsers nog te vers in het geheugen. Formeel
wordt in de wet dan ook nog steeds vastgehouden aan de
radikale scheiding tussen inlichtingenwerk en
opsporingsdoeleinden.
Het werk van de BVD is niet gebonden aan het Wetboek van
Strafvordering. Dat houdt onder meer in dat een BVD-er
ongewapend is en nooit iemand mag aanhouden. Maar het betekent
ook dat het door niemand te controleren is hoe de BVD aan haar
informatie komt. Omdat er geen regels zijn waar de Dienst zich
aan hoeft te houden én omdat de BVD formeel geen
opsporingswerk doet, is er bijna nooit aanleiding tot
rechterlijke toetsing. De enkele keren dat het wel zover komt
dat een BVD-er ter verantwoording wordt geroepen door een
rechter, beroept hij zich altijd op de noodzaak tot
geheimhouding om te voorkomen dat er teveel bekend zou worden
over de werkwijze van de Dienst. BVD-informatie als
bewijsmateriaal is in Nederland dan ook zeer omstreden.
Op zich zijn er duidelijke afspraken over deze scheiding van
bevoegdheden. Zodra de BVD kennis heeft van op handen zijnde
strafbare daden moet zij het OM daarvan op de hoogte stellen.
Daar wordt beslist over te treffen maatregelen. Officieel ligt
die beslissing dus niet bij de BVD. De praktijk is echter
anders. Dat wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door
belangentegenstellingen tussen inlichtingendiensten en het
opsporingsapparaat. De BVD is gericht op het verzamelen van
zoveel mogelijk informatie en is daarom niet altijd genegen
alles wat er bij hen bekend is door te geven. Als er te vroeg
mensen opgepakt worden, loopt het spoor dood. Opsporingsinstanties
daarentegen kunnen hun werk niet doen als ze niet alles weten
wat er te weten valt.
Een bekend verwijt aan het adres van inlichtingendiensten is
dan ook dat ze teveel 'zitten' op hun informatie en niet
bereid zijn die uit handen te geven aan opsporingsinstanties.
Anderzijds klaagt bijvoorbeeld de CRI (Centrale Recherche
Informatiedienst) erover dat gegevens die aan de BVD worden
aangeboden in zo'n veranderde vorm terugkomen, dat de
oorspronkelijke onderzoeksvraag nauwelijks terug te vinden
is.
De spanningen schijnen intussen zo hoog opgelopen te zijn dat
de chefs van BVD en CRI niet meer door één deur
kunnen. Een Commissie van Goede Diensten, die in juni van dit
jaar is geïnstalleerd en in het geheim werkt, moet een
oplossing zoeken voor deze problemen.
Eind augustus dit jaar werd bekend dat de BVD werkt aan een reorganisatieplan dat waarschijnlijk dit najaar door minister Dales aan de Tweede Kamer zal worden gepresenteerd. Omdat de BVD vanwege de ontspanning tussen Oost en West op zoek is naar nieuwe werkterreinen, heet het officieel.
Aan de hand van een aantal aktuele gevallen, zoals
bijvoorbeeld het onderzoek naar de Groningse WNC-krakers,
zullen we in dit hoofdstuk aantonen dat de BVD zich al jaren
op andere terreinen beweegt en bovendien haar eigen taken
probeert uit te breiden tot bijvoorbeeld het leveren van
ondersteunend bewijsmateriaal uit eigen archief.
Tegelijkertijd is er bij de politie een verschuiving gaande
naar meer 'pro-aktief recherchewerk'. In plaats van zich
voornamelijk te richten op de repressie-kant -opsporing en
vervolging- gaan ze meer aan preventieve observatie doen.
Daarbij zullen ze het pad van de inlichtingendiensten vaker
kruisen. De afbakening van taakstelling tussen BVD en politie
zal steeds mistiger worden.
Neem bijvoorbeeld de roep om strafbaarstelling van
voorbereidingshandelingen in een pleidooi over uitbreiding van
artikel 140 over de kriminele vereniging: wie gaat dat
onderzoeken?
In dit hoofdstuk aandacht voor de vervagende grenzen tussen
inlichtingen- en opsporingswerk. Ondanks de
belangentegenstellingen is er de laatste jaren op
verschillende nivo's ruimte gemaakt voor projekten waarbij
nauw werd samengewerkt. Tegelijkertijd zijn zowel de BVD als
de BZC (Bijzondere Zaken Centrale) bezig hun takenpakket op
eigen houtje uit te breiden.
Waar opsporingsonderzoek ophoudt en inlichtingenverzamelen
begint is dan volstrekt onduidelijk, in feite doet het er ook
niet eens meer toe.
De BZC, een speciale tak van de CRI, bestaat sinds 1975 en is
belast met "de landelijke taken op het gebied van de
voorkoming en opsporing van terroristische misdrijven." De
positie van de Bijzondere Zaken Centrale is nogal
gekompliceerd omdat zij eigenlijk inlichtingendienst en
opsporingsinstantie tegelijk is. Dat komt doordat de BZC is
voortgekomen uit de samenvoeging van een inlichtingendienst en
een uitvoerend team. Dat waren de Inlichtingencentrale
Bijzondere Zaken (oorspronkelijk de Informatiecentrale
Molukkers) en de exekutieve tak, het Recherche Bijstandsteam
(in 1976 opgericht naar aanleiding van de eerste Nederlandse
konfrontaties met de RAF). De rivaliteit tussen de BVD en de BZC is bijna
spreekwoordelijk, een goede samenwerking wordt vaak in de weg
gestaan door tegenstrijdige belangen en onderlinge
konkurrentie.
Er werken nu 35 mensen die zichzelf zien als de spil in het
inlichtingenwerk op gebied van georganiseerde misdaad van
terroristische aard in binnen- en buitenland. Het verzamelen en
checken van informatie is bij de BZC direkt
gekoppeld aan het tijdig nemen van maatregelen ter opsporing
of voorkoming van die misdrijven. Er is daartoe "nauw overleg
met andere diensten, gericht op inwinnen en analyseren van
informatie ter verificatie of aanvulling van binnengekomen
gegevens." In ieder geval eenmaal per week overlegt de BZC met
de BVD, bij speciale projekten zijn de kontakten nog veel
intensiever.
De stichting van de BZC is geregeld in een ministeriële
beschikking, dit in tegenstelling tot de CRI-zelf, die in het
geheel geen wettelijke basis heeft. In de
Samenwerkingsregeling Bestrijding Terroristische Misdrijven is
echter niets geregeld over opsporingsbevoegdheden. Dat leidt
tot de vreemde situatie dat er geen speciale bevoegdheden zijn
toegekend, maar toen het het Recherche BijstandsTeam (RBT)
opging in de BZC zijn ze ook nooit afgenomen. Dit is tekenend
voor het schemergebied waarin de BZC opereert.
Waar de BZC zich precies mee bezighoudt varieert met de
definitie van 'terrorisme' die op een bepaald moment gangbaar
is. Toen er in januari 1987 in de Kamer voor het eerst de term
'terrorisme' gebezigd werd met betrekking tot de RARA, was de
BZC al 3 maanden bezig met de opzet van een speciaal
anti-RARA-team, het Landelijk Coördinatie Team (LCT).
Het LCT was oorspronkelijk een initiatief van de Amsterdamse
politie, maar het idee werd onmiddellijk overgenomen door de
BZC. Bij de oprichting schreef de Amsterdamse politie een
nota, met de uitgangspunten voor het funktioneren van het
team. Belangrijke voorwaarde was: "een continue overleg tussen
BVD/PID's enerzijds en landelijke OvJ/CRI/Teamleiding
anderzijds, waarbinnen alle beschikbare informatie wordt
besproken en geëvalueerd, en waarin afspraken worden
gemaakt omtrent exploitatie, bronbescherming etc."
Sietsma, op dat moment chef ondersteunende recherche in
Amsterdam, schrijft over de vergadering waar deze nota
besproken werd dat men het erg belangrijk vond dat "het OM in
laatste instantie het beslissende orgaan is in de beoordeling
of informatie al dan niet geoperationaliseerd kan worden en
niet, zoals in het verleden veelal gebeurd is, deze beslissing
over te laten aan de lokale ID's, BVD c.q. BZC/CRI."
Uit deze notulen, buitgemaakt bij een inbraak in het stadhuis
in het voorjaar van 1987 blijkt dat men zich al bij de start
van het LCT/RARA-team zorgen maakt over de problematische
onderlinge verhoudingen.
Het LCT legde een zwaar beslag op de BZC. Toen er na een jaar
ook nog van alle kanten kritiek kwam op het uitblijven van
concrete resultaten, stelde de CRI daar tegenover dat er dan
maar geld beschikbaar gesteld moest worden. Dat had als
resultaat dat in oktober 1987 het Coördinerend Project
Team (CPT) ter ondersteuning van de overbelaste BZC van start
ging. Het CPT nam een deel van het onderzoek naar 'gewelddadig
aktivisme' over van het LCT en zette het na de opheffing van
het LCT na afloop de RARA-processen voort. Vanwege de vrij
wijd verbreide angst voor 'een Nederlandse FBI' was ook dit
team van tijdelijke aard. Na twee jaar noeste arbeid is het in
oktober 1989 opgeheven.
Omdat men in het begin absoluut niet wist waar men naar de
RARA moest zoeken, is overal in het land de radikale
scene doorgelicht. De PID moet het erg druk gehad
hebben in die tijd, er ging een frisse wind door de archieven.
Uit de processtukken blijkt dat de basis voor de arrestatie
van de uiteindelijke verdachten is gelegd door BVD-informatie.
In het dossier zitten processen-verbaal waarin staat dat naar
aanleiding van 'cryptische uitlatingen en conspiratieve
gedragingen' is gebleken dat die en die personen behoren tot
de dadersgroep. Met die informatie in de hand is de politie
toen aan het werk gegaan om de technische bewijsvoering rond
te krijgen.
Het feit dat er door de BVD intensief is meegespeurd naar de
RARA, is in de Kamer door de minister van Binnenlandse Zaken
met zoveel woorden bevestigd. Noch kamerleden, noch de pers
hebben destijds de voor de hand liggende vraag naar de
opsporingbevoegdheid van de BVD gesteld. De associatie met
politieke politie dringt zich op.
Toch is het met de samenwerking uiteindelijk verschrikkelijk
mis gegaan. Een paar weken voor de invallen in april 1988
onthulde het Algemeen Dagblad dat Justitie de RARA-verdachten
kende en rondom de klok in de gaten hield en dat er, volgens
een zegsman van de BVD, binnenkort huiszoekingen te verwachten
waren. Het is nog steeds een raadsel waarom de BVD, toch
aktief onderdeel van het LCT, de enige hoop van het team: het
vinden van doorslaggevend bewijsmateriaal bij onverwachte
huiszoekingen, op zo'n manier onmogelijk heeft gemaakt.
Dat de BVD bezig is haar terrein te verleggen en daarbij zo ver gaat dat ze zich daadwerkelijk op het terrein van het recherchewerk begeeft, blijkt uit de hierna volgende affaire, waarin onmiskenbaar een poging wordt gedaan om op basis van BVD-informatie iemand veroordeeld te krijgen. Overigens werd dit door de rechter zeer beslist afgewezen.
Het gaat hier om een fraudezaak met vervalste postwissels, die zich afspeelt in Groningen, maart 1989. Drie mensen werden op heterdaad betrapt bij het aanbieden van een niet-korrekte Franse postwissel. De zaak bleef vrij lang in handen van de postale recherche. Uit hun onderzoek bleek dat er die dag meer van dat soort postwissels waren aangeboden in verschillende steden in Nederland. De postale recherche vermoedde een verband en ging op zoek naar medeplichtigen. Pas relatief laat werden andere diensten ingeschakeld, volgens de dossiers nadat een PID-er van de Groningse gemeentepolitie toevallig van de arrestaties had gehoord. Hij legde een link naar radikale aktivisten en via hem kwam het kontakt met de BVD en de CRI tot stand. De BVD had onmiddellijk een lijst namen van mensen die volgens hen in verband stonden met de arrestanten. Samen met de CRI stelde de BVD een fotoboek samen. De map bestond uit 15 politiefoto's en 12 foto's afkomstig van de BVD, nl. paspoortfoto's en foto's genomen bij observatie. Uit de processtukken: "Voor zover van de genoemde namenreeks politiefoto's aanwezig waren werd daarmee volstaan, waar dit niet het geval was met door genoemde veiligheidsdienst geleverde foto's. De foto's werden in willekeurige volgorde genummerd 1 t/m 27. Na afloop van het onderzoek werden ze teruggegeven aan de verstrekkers van de foto's." Dat ex-RARA-verdachte René R. nummer één was op deze lijst, gevolgd door een aantal andere destijds gearresteerde mensen geeft aan hoe willekeurig de volgorde was.
Dit fotoboek diende "slechts ter herkenning om eventuele
medeplichtigen door de PTT te laten ontmaskeren." Alle PTT-ers
die die dag valse postwissels aangeboden hadden gekregen
moesten dit boek bekijken. Deze opzet slaagde in zoverre dat
er in Amsterdam een vrouw door ambtenaren op een postkantoor
waar ze vaker kwam, herkend werd. Een paar dagen later hield
de politie haar aan. De Officier van Justitie werd echter door
de rechter op dit punt niet ontvankelijk verklaard. Hoewel de
klacht tegen het ongeoorloofd gebruik van de BVD-foto's voor
opsporingsdoeleinden werd afgewezen, omdat de rechter vond dat
de politie terecht gezocht had naar hulpmiddelen ten bate van
opsporing en herkenning, mocht de laatste arrestante niet
worden vervolgd.
Deze arrestante was namelijk geen verdachte op het moment van
aanhouding, omdat ze was opgepakt op uitsluitend informatie
afkomstig van de BVD. De rechtbank honoreerde het verweer van
de advokaat en bevestigde daar mee dat op het moment dat de
verdachte werd aangehouden "er geen redelijk vermoeden van
schuld tegen de verdachte bestond. De strafvervolging was niet
gebaseerd op feitelijke verdenkingen tegen verdachte." Een
door de BVD uitgesproken vermoeden alleen is niet voldoende om
vervolgd te worden. "Naar oordeel van de rechtbank is
derhalve niet voldaan aan de beginselen van een goede
procesorde."
Op lokaal nivo loopt de scheidslijn tussen opsporingswerk en inlichtingen verzamelen dwars door personen heen. Hier heeft de BVD de beschikking over PID-ers. PID staat voor Politieke, Plaatselijke of Politie Inlichtingen Dienst, bij de politie spreekt men intern vaker over buro-ID. PID-ers zijn gewone politiemensen met een dubbele pet, zij doen het inlichtingenwerk naast hun eigenlijke werk - soms in deeltijd, in andere gevallen zijn ze er fulltime mee bezig.
De vraag is wie er aangesproken kan worden op het werk van de
PID-ers. Ondanks dat ze hun werk doen in dienst van de
politie, werken ze op het moment dat ze een opdracht van de
BVD uitvoeren onder direkte verantwoordelijkheid van de
minister van Binnenlandse Zaken en bovendien op aanwijzingen
van de chef van de BVD. Daarnaast bestaat een deel van het
PID-werk uit openbare orde taken; die aktiviteiten vallen wel
onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Wanneer er
op deze gronden inlichtingenwerk wordt verricht, houdt de
politieagent zijn opsporingsbevoegdheden. In de praktijk
blijkt echter zeer moeilijk vast te stellen, welke pet een
PID-er op een bepaald moment droeg.
Deze fijne konstruktie heeft er de afgelopen jaren toe geleid
dat vragen over PID-aktiviteiten in de gemeenteraad in diverse
steden stelselmatig zijn doorverwezen naar de Tweede Kamer. De
minister had vervolgens de keuze te verwijzen naar de Vaste
Kamercommissie, of de bal terug te kaatsen naar het
gemeentelijk nivo. Zo bleven veel vragen onbeantwoord.
Sommige korpsbeheerders blijken desgevraagd nog wel bereid
verantwoording af te leggen over dat deel van de
PID-werkzaamheden dat onder het lokaal bestuur valt. In
Wageningen zegde de burgemeester toe voortaan verslag te doen
van de onderhandelingen met de minister over de kwantiteit van
het BVD-werk dat door de politie wordt gedaan. Keller vertelde
in Wageningen hoe de beslissing over de hoeveelheid
formatieplaatsen tot stand komt. De korpschef is volgens de
wet Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (IVD) verplicht
werkzaamheden te verrichten voor de BVD, de agenten die het
eigenlijke werk doen worden aangewezen door de minister in
overleg met de beheerder van het korps, de burgemeester. In de
praktijk echter kan zo'n beslissing, volgens Keller, niet
anders dan in overleg en onderlinge overeenstemming genomen
worden. De feitelijke sterkte van de PID wordt bepaald door
enerzijds de situatie in de betreffende stad en anderzijds de
kapaciteit van het korps. In Wageningen staat er een halve
formatieplaats voor PID-aktiviteiten, in de praktijk wordt er
niet meer dan een kwart aan besteed. In een plaats als Haarlem
was in 1986 140 uur per week beschikbaar, werk dus voor 4
mensen. Amsterdam heeft 30 PID-ers, waarvan de helft
administratief werk doet. In Nijmegen zijn er minstens 5
PID-ers.
Ondanks het feit dat het niet te verwachten is dat er over de
aard van het werk voor de BVD uitspraken gedaan zullen worden,
zou er in elke gemeenteraad gevraagd moeten worden naar de
bereidheid van de burgemeester meer openheid van zaken te
geven. Bovendien is hij verplicht toelichting te geven op het
openbare orde-deel van de inlichtingentaak. Dat aan de orde
stellen zou in ieder geval iets meer duidelijkheid kunnen
geven over de omvang van BVD-aktiviteiten op lokaal nivo.
Keller verwacht door de komende reorganisatie bij de politie
een "forse afname van het aantal part-timers, en een geringe
toename van de full-timers." Dat betekent dat minder
politiemensen hun inlichtingentaak naast ander werk zullen
verrichten. Over deze ontwikkeling in de richting van steeds
verdergaande gespecialiseerde funkties, in dit geval die van
inlichtingenfunktionaris bij de politie, zijn de diskussies
nog niet afgerond.
Wat de verdere gevolgen zijn van de regionalisering voor het
funktioneren van de PID is nog niet helemaal bekend. De grote
herindeling van ons land in 25 regio's zal in veel kleinere
gemeentes tot gevolg hebben dat de burgemeester niet langer de
beheerder van het korps is. Kleinere gemeentekorpsen en
rijkspolitie-distrikten zullen worden samengevoegd in regio's.
De verantwoordelijkheid komt per regio te liggen bij een
commissie bestaande uit de regiobeheerder (25 door de minister
benoemde burgemeesters), de regio korpschef (binnenkort te
benoemen) en een hoofd-officier van justitie.
Burgemeesters zijn het helemaal niet eens met deze afkalving
van hun bevoegdheden. Het is de vraag hoe in de toekomst de
aanwijzing van PID-ers zal verlopen, naar het er nu uit ziet
krijgen de burgemeesters een minder grote vinger in de pap.
Dit kan grote konsekwenties voor de demokratische
kontrolemogelijkheden hebben. Is de burgemeester nu nog maar
net aanspreekbaar op een heel klein deel van de
PID-aktiviteiten, na de reorganisatie zou het wel eens erg
makkelijk kunnen worden om te verwijzen naar de hiervoor
genoemde commissie. Een commissie overigens, die niet
rechtstreeks verantwoording hoeft af te leggen aan
volksvertegenwoordigers.
Hoe ver de verstrengeling van het werk van de BVD met dat van
opsporende instanties, CRI en politie kan gaan, blijkt uit
een analyse van de opsporingsmethoden die gehanteerd zijn om de
Groningse WNC-arrestanten achter slot en grendel te krijgen.
Om te beginnen is de hulp van de BVD ingeroepen om achter de
identiteit van die arrestanten te komen die hun naam niet
wilden zeggen. Maar dat was nog niet alles: de BVD leverde
zoveel informatie, ook over al wel bij naam bekende mensen,
dat de CRI daarmee haar hypothese van een 'criminele
vereniging' kon ondersteunen. Omdat het uitsluitend werken met
BVD-gegevens als bewijsmateriaal in Nederland door de rechter
niet geaccepteerd wordt, heeft de politie geprobeerd te
verhullen dat deze informatie uitsluitend van de
inlichtingendienst afkomstig was, door het achteraf toevoegen
van processen-verbaal over zogenaamd politie-onderzoek.
Echter: bedriegen is een kunst, die men daar blijkbaar nog
niet helemaal onder de knie heeft. Uit zeer nauwkeurige
bestudering van de dossiers, is de volgende rekonstruktie te
maken.
Uit de papieren moet blijken dat de Groningse politie al het
mogelijke heeft gedaan om achter de identiteit van de krakers
te komen. Daartoe werden onder andere de CRI en de BVD
ingeschakeld. De CRI maakte een Bijzonder Opsporings Bulletin
met foto's en beschikbare gegevens over de arrestanten, dat
werd rondgestuurd aan alle korpsen en betrokken diensten.
De meest volledige informatie werd geleverd door de BVD. Zij
produceerden een aan het proces-dossier toegevoegde lijst met
een bonte variatie aan akties waar de arrestanten die zij
konden identificeren in het verleden aan meegedaan zouden
hebben.
Van de oorspronkelijke vraag uit Groningen om een onderzoek
"met betrekking tot de (..) aangehouden verdachten, welke
reeds eerder bij soortgelijke strafbare
feiten betrokken zijn geweest" is al weinig meer
over.
De BVD heeft namelijk geen onderscheid gemaakt tussen akties
waarbij mensen opgepakt zijn en gebeurtenissen waarbij iemands
deelname is waargenomen. Vaak staat er in de BVD-lijst alleen
"betrokken bij verzet tegen ontruiming", "spreker bij een
demonstratieve optocht" of "deelgenomen aan bezetting van het
VNO-kantoor te Den Haag". Van "strafbare feiten" was in
die gevallen geen sprake.
Wat het selektie-kriterium voor "soortgelijke" (als WNC-ontruiming, J&J) akties is geweest, is volstrekt onduidelijk: wat heeft een inbraak in een bunker met kraken te maken? Of het verspreiden van pamfletten tegen het Pausbezoek met artikel 140? Aan de andere kant is de opsomming onvolledig, uit Amsterdam wordt alleen de laatste ontruiming van Stadhouderskade 82/83 genoemd. Er staan echter ook een aantal oude bekenden op de lijst waarvan je kunt vermoeden dat ze meer op hun kerfstok hebben dan de picketline bij de PGGM.
Voor zover valt na te gaan wist de BVD in ieder geval tien
mensen te identificeren die geen CRI-antecedenten hadden, maar
blijkbaar wel in het archief van de geheime dienst
voorkomen. Deze door de BVD geleverde informatie werd echter niet alleen
gebruikt ter identificatie van de verdachten. De CRI ging
ermee aan de slag en produceerde een analyse ter ondersteuning
van de artikel 140-aanklacht. Daarin wordt aan de hand van
vijf hypotheses de onderbouwing voor een 'criminele
vereniging' geleverd, die later grotendeels door de Officier
van Justitie is overgenomen. De CRI probeert hierin onder
andere aan te tonen dat mensen zich bewust waren dat ze
meededen aan een criminele vereniging, vanwege het simpele
feit dat ze al eerder aan gewelddadige akties hadden
meegedaan. Om dat te ondersteunen worden de volgende akties
opgesomd, met daarachter de bijbehorende NN-nummers: de
aktiekraak bij de European Festivities in Den Haag, een aantal
VAK-mobiel akties, een ontruiming in Utrecht, de picketline
bij de eigenaar van het WNC in Zeist, de ontruiming van de
Stadhouderskade 82/82 in Amsterdam en verzet bij de ontruiming
van het Klooster en van de Oosterstraat in Groningen. Dat de
gegevens hierover afkomstig zijn van de BVD en niet
(uitsluitend) uit CRI- of politie-archieven probeert men te
verhullen. Zo werder er een aantal brieven en processen
verbaal aan het dossier toegevoegd die het moeten doen
voorkomen dat de informatie over deelname aan deze akties
afkomstig is van de plaatselijke politie respektievelijk de
Marechaussee-recherche.
Uit het tamelijk chaotische dossier komt echter een ander
beeld naar voren. Ten eerste zijn deze stukken allemaal pas
opgesteld nádat de CRI-analyse afgerond was, kennelijk
om de aandacht van de BVD af te leiden. Uit een van de brieven
blijkt wel heel duidelijk dat de reaktie niet spontaan was, de
brief van het Centrale Recherche Buro van de Marechaussee
begint met de zin: "N.a.v. een dezerzijds telefonisch verzoek
van het Recherche Bijstandsteam te Groningen..." De brief is
gedateerd op 19 juni 1990 en bevat de namen van 3 arrestanten
die bij de KMAR als antimilitarist bekend staan. 19 juni is
ook de dag dat de CRI-analyse verscheen, waarin deze
informatie al was opgenomen...
Ten tweede is men bij het opstellen van deze verhullende
dokumenten niet al te zorgvuldig geweest. Waar de KMAR slechts
3 mensen wist op te hoesten, noemt de CRI-analyse er 5. De PID
uit Zeist meldt in haar proces-verbaal dat men 7 arrestanten
herkend heeft die ook bij de picketline waren en in het
CRI-rapport staan er weer 2 meer.
Van die (2+2=) 4 extra mensen waren er 3 oorspronkelijk niet
bij de CRI bekend. Die moesten dus ergens anders vandaan
komen. En inderdaad: ze staan wel genoemd op de
BVD-inventarisatie.
Ten derde is er ter versluiering een lange lijst toegevoegd
van de Groningse politie met daarop die arrestanten die bekend
waren van eerdere akties in verband met het WNC of kraken in
die stad. De twee Groningse akties die in het CRI-rapport
worden opgevoerd staan vreemd genoeg niet op die lijst. Over
de Amsterdamse ontruiming is helemaal niets te vinden.
Met het vaststellen van de identiteit van de arrestanten was men intussen ook behoorlijk opgeschoten. Van de gevallen waar alleen vage BVD- of PID-informatie over beschikbaar was, moest zo mogelijk nog een bevestiging komen. Het raadplegen van andere registratie-bestanden, zoals de Informatiseringsbank, was slechts een van de trucs waarvan de politie zich bediende. Minder bekend is dat er nog veel grovere methodes gehanteerd werden. De mannen van het Groningse bijstandsteam werden op pad gestuurd: met een stapeltje foto's op zak gingen zij op bezoek bij niets vermoedende ouders. Dat leverde in Oost Groningen een konfrontatie op waar achtereenvolgens de vader en de moeder van een NN volhielden dat zij de persoon op de foto niet herkenden, laat staan dat het hun zoon was. In een ander geval had de arrestant niet echt meegewerkt aan het nemen van de foto. Daardoor stond hij er van opzij op, met een nogal vreemd, bleek, weggedraaid hoofd. Met die foto kwam de politie bij de ouders aan, vertelde niet waarover het ging en lieten deze foto zien. De ouders dachten dat er iets verschikkelijks gebeurd was en bevestigden dat dat hun zoon was. Een meisje die haar naam niet wou zeggen werd op het buro gekonfronteerd met haar ouders die ze na ruzie al vier jaar niet gezien had. Een oom bij de politie werd ingezet om haar te verhoren. Niets ging de politie te ver om achter de namen van de krakers te komen.
Deze bevindingen sterken ons in de overtuiging dat de basis
van de CRI-analyse én van de bewijsvoering op het
proces is gelegd door BVD-informatie. De verstrengeling van
werkzaamheden van BVD, CRI en politie komt hier wel heel
ongegeneerd naar voren. Terwijl de BVD oorspronkelijk alleen
gevraagd was te melden wat er bij hen over de arrestanten
bekend was, ging de grote hoeveelheid door hen geleverde
informatie een geheel eigen leven leiden.
Deze dingen gebeuren omdat de BVD jarenlang stilletjes bezig
is geweest haar terrein uit te breiden zonder dat iemand er
zicht op had, of er iets van zei. Al die kleine stapjes
bleven ongekontroleerd en pas op het moment dat men op de
golven van 'maatschappelijke verontwaardiging' over de
gebeurtenissen in Groningen het idee krijgt dat alles kan,
komt er iets naar boven van hoe ver men bereid is te gaan. En
daadwerkelijk gáát.
Er wordt in Nederland veel bijgehouden over aktievoerders,
meer dan over het algemeen wordt aangenomen. Daar merk je
normaal gesproken niets van. Pas als het er op aan komt, wordt
de verzamelde informatie ingezet.
Naast de relatie BVD-PID is het op lokaal nivo interessant de
verhouding tussen PID en CID, de Criminele Inlichtingen
Dienst, te bekijken. Op dit vlak is sprake van vergelijkbare
belangentegenstellingen en tegelijkertijd overlappingen tussen
het verzamelen van inlichtingen en opsporingswerk.
Was er in het verleden in ieder geval formeel nog een
duidelijke scheiding tussen de archieven van de PID en de CID,
uit bovengenoemde uitgelekte nota's bleek jaren geleden al dat
in Amsterdam gedacht werd over samenvoeging, omdat men zich
toch met dezelfde klanten zou bezighouden. In het plan zouden
30 PID-ers en 20 CID-ers naast elkaar funktioneren onder
één chef. Hoe het intussen gesteld is met de
reorganisatie van CID en PID is ons niet bekend.
In 1988 werd door de Commissie van Toezicht
Herkenningsdiensten een advies uitgebracht om het
privacyreglement van de CID-registratie op te rekken. Daarmee
zou het mogelijk moeten worden 'zachte' informatie uit het
grijze veld van de Criminele Inlichtingendienst op te slaan.
Het gaat dan om personen die niet vallen onder degenen die
krachtens het CID-privacy-reglement mogen worden
geregistreerd, maar het accent ligt op "personen die worden
verdacht van het plegen of gaan plegen van strafbare feiten
die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde."
Ook hier wordt weer het gevaar voor de rechtsorde gebruikt als
breekijzer voor de uitbreiding van bevoegdheden, in dit geval
toestemming voor het opslaan van gegevens.
Dat de PID en CID-registraties inderdaad door elkaar kunnen lopen, bleek bij de arrestatie van Jan Karel L. die -onterecht- verdacht werd van de aanslag op het Aurora-gebouw in Amsterdam, (later geclaimd door de ETA), vlak voor middernacht op 30 juni 1990. De politie kwam bij hem terecht op basis van niet te herleiden 'CID-informatie' en een foto die nooit bewaard had mogen worden. Een rekonstruktie.
Nadat er met een getuige van de aanslag een
kompositie-tekening was gemaakt, kwam er volgens de dossiers
meteen een aanwijzing die in de richting van Jan Karel wees.
"Blijkens binnengekomen CID-informatie, vertoont deze
kompositie-tekening een sterke gelijkenis met een man genaamd
Jan L(..)", gevolgd door een vage adresaanduiding. Waar deze
gegevens vandaan komen is onduidelijk, ze zijn niet aan het
dossier toegevoegd. (Die aanwijzing was er schijnbaar binnen
een kwartier, het proces-verbaal is gedateerd op 30 juni 1990,
de dag van de aanslag!).
Met deze informatie ging de politie onmiddellijk, op zondag,
naar het bevolkingsregister voor een recente foto en de
precieze persoonsgegevens van de verdachte. Het
bevolkingsregister gaf die zonder morren af.
Toen de getuige die zondagavond van de reeks getoonde foto's
juist déze pasfoto wat langer vasthield, dacht de
politie beet te hebben. Volgens het proces-verbaal maakte de
getuige hierbij een opmerking dat dit de dader zou kunnen
zijn.
Vanaf de volgende dag stond Jan Karel onder observatie om een
week later gearresteerd te worden. In die week werd zijn
telefoon afgetapt, zijn post gekontroleerd, hij werd
uitgebreid gefotografeerd en dag en nacht gevolgd.
Voornoemde getuige kreeg later in diezelfde week nog een keer
een serie foto's van kale mannen te zien en heeft toen iets
gezegd, zoals hij zelf later bij de rechter-commissaris
verklaarde, over het feit dat Jan Karel er weer tussen zat.
Het proces-verbaal over deze fotokonfrontatie ontbreekt in het
dossier.
Daarna bestonden de fotoboeken alleen nog maar uit foto's van
de verdachte, gefotografeerd tijdens de observatie.
Toen Jan Karel uiteindelijk werd opgepakt, werd de getuige
naar het buro gehaald met de vraag: "We hebben die vent van de
foto's nu in levende lijve. Kom je even kijken?"
Wilting claimde namens de politie in de pers een "100%
herkenning" en bleef ook nadat de aanslag door de ETA was
geclaimd triomfantelijk verklaren dat Jan Karel nog steeds
verdachte was.
Na tien dagen voorlopige hechtenis echter, kwam Jan Karel weer
vrij, omdat bij de meerkeuze-konfrontatie niemand van de
andere getuigen hem aanwees.
Een aantal weken na Jan Karels vrijlating werd de zogenaamde
kroongetuige nogmaals door de rechter-commissaris verhoord.
Bij deze gelegenheid ontkende de getuige dat hij ooit had
gezegd dat hij Jan Karel herkend had. De politie zat er dus
vanaf het begin af aan helemaal naast. In feite had de politie
niets anders dan die vage "CID-informatie". De rest van het
bewijsmateriaal is moedwillig gekonstrueerd: de politie voerde
de getuige zolang foto's van Jan Karel dat hij dacht dat het
hem was. Bewijsmateriaal van nul en generlei waarde.
De vraag dringt zich op wat voor 'CID-informatie' er over deze
'verdachte' was opgeslagen.
Jan Karel is filmer en maakte in het verleden een aantal
documentaires over de kraakbeweging en het
Dierenbevrijdingsfront. Hij had geen strafblad en niemand kent
hem als 'Jan' zoals hij volgens de CID-gegevens zou heten.
De enige plek waar hij zo geregistreerd staat, is in zijn
rijbewijs. Dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het met de
auto naar demonstraties of politieke manifestaties gaan al
voldoende grond is voor opname in het CID-archief.
Daar komt nog bij dat tijdens het onderzoek zowel de getuige
als de verdachte gekonfronteerd werden met foto's van een
aktievoerder, ooit opgepakt bij een aktie van de
Vegetariërsbond. Verkleed als vis verstoorden zij een
viswedstrijd voor hoogwaardigheidsbekleeders. De aktievoerders
zaten minder dan een uur vast en alleen degenen die hun naam
niet wilden zeggen werden gefotografeerd. De hele zaak werd
geseponeerd en de foto's hadden vernietigd moeten worden,
omdat ze gemaakt waren zonder dat er sprake was van in
verzekering stelling. In plaats daarvan verschenen ze in een
geheim opsporingsbulletin van de CRI uit Den Haag, met de
vraag: "Wie kent deze aktievoerders?" Volgens de politie en de
getuige gaat het hier om een foto Jan Karel. Zijn advokaat
zoekt nu uit waarom deze foto niet vernietigd werd en hoe dit
CRI-materiaal in Amsterdam terechtkwam.
Jan Karel rekent op een fikse schadevergoeding vanwege
aantasting van zijn eer en goede naam door de steeds herhaalde
publieke beschuldigingen en de onterechte hechtenis. Een
andere manier om dit volkomen onrechtmatige onderzoek aan te
kaarten is er niet. De verdachte die ontslagen is van
rechtsvervolging heeft geen enkele mogelijkheid alle fouten
die er door de politie zijn gemaakt te laten toetsen door een
rechter. De zaak wordt geseponeerd, de politie aanklagen kan
niet.
Registratie van zogenaamde 'zachte' informatie over politieke aktiviteiten beperkt zich dus niet tot de PID. Het ongelimiteerd verzamelen van gegevens en foto's kan er toe leiden dat dit materiaal, eenmaal opgeslagen, op reis gaat en ooit weer ergens opduikt. Iedereen die ooit op de een of andere manier in de ogen van het gezag aanleiding gegeven heeft geregistreerd te worden, loopt de kans net als Jan Karel bij het verlaten van het postkantoor een zwarte zak over zijn hoofd te krijgen, tegen de muur gekwakt te worden om vervolgens door een zwaarbewapend arrestatieteam geblinddoekt afgevoerd te worden naar het hoofdburo.